DE JAS
Absurd en/of ironisch? We zien een personage in een wereld die door zijn kleuren ontsnapt lijkt uit een film van Wes Anderson, de uitgelengde duur van de reiziger die staat te contempleren boven een wolkige zee en/of een Egungun in een ceremonie met westerse folklore.
We zien een tableau vivant, onbegrip over de zin van materiaal, een onzekerheid over bepaalde materialen. We zien elementen die zich oplossen om plaats te maken voor een minimalisme, maar eerst en vooral zien we figuren, figuren, figuren, figuren, heldere figuren, figuren, figuren, niet te vatten figuren, beelden en beelden in beweging – enfin, misschien geen figuren, maar creaturen die een gevoel van verveling doormaken en zich dan toch maar gaan manifesteren om ook u niet van de verveling te doen sterven.
Net als bij de figuur van Sailor bij David Lynch is mijn jas een extensie van mijn persoonlijkheid. En heeft een monster dat zich bewust is van zijn monderlijkheid, tegelijk niet het recht zich te ontdoen van de vaste normen rond jassengebruik?
Elementen die later anders zullen terugkeren, het lichaam dat in cirkels draait om dan op zijn stappen terug te keren: allemaal zijn het nieuwe nuances die verschijnen volgens het multisme. Het personage weet nooit wat er allemaal transformeert, koestert zijn onafhankelijkheid. De tijd en de ruimte lijken zijn spiegel, maar vormen een chaotisch kristal.
De cocon, de blob en de magie vormen de schakels tussen het eerste en het tweede deel, door een gemaskerde figuur te baren als één grote paradox: hij straalt subliem, maar is onregelmatig en zelfs monstrueus in zijn ritme. Op het eerste gezicht bewerkstelligt die transitie het tegendeel van de karikaturale lelijkheid van het gros van de monsters die daarvoor de revue gepasseerd zijn, maar in mijn ogen is het alsof Chronos uit zijn as is herrezen om controle te claimen over de tijd tussen beide delen.
